Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En die afwijken, [6]verdiepen zich [om] te slachten; maar Ik zal hun allen een [7]tuchtmeester zijn. 6. Wanneer de uitgezonden afvallige Israelieten van de hoogten der voorschreven bergen enige vrome voorbijgangers hebben gezien, dan begeven zij zich in de laagten om die onvoorziens te vangen en te vermoorden. Sommigen zetten het aldus over: Zij verdiepen zich om de afgaanden of afwijkenden [te weten van het afgodisch Israel naar Juda en Jeruzalem] te kelen; den zin opeen uitkomende. Anderen verstaan het van diep te zondigen door het moorden der vromen, en zetten het over: verdiepen, of vermenigvuldigen het slachten; [dat van het voorzegde weinig verscheelt] of, van de diepe praktijken en arglistige vonden om het slachten der afgodische offeranden [dat God voor onnut slachten, kelen der beesten houdt, Jes.66:3], goed te maken bij het volk, waarvan in de voorgaande aantekening. Het Hebreeuwse woord wordt van beide gebruikt; van zich in diepe plaatsen te begeven, versteken, verbergen, gelijk Jer.49:8,30, en van diep zondigen, gelijk Jes.31:6, onder hfdst.9 vs.9, en van beide tezamen [zo het schijnt] Jes.29:15, met welke plaatsen deze beide verzen, vs.2,3, ook bekwamelijk kunnen worden vergeleken. 7. Hebreeuws, tucht; dat is, tuchter, tuchtmeester, welk woord voor tuchtigen met woorden en slagen gebruikt wordt. Zie Spreuk.7:22. Anders: hoewel Ik hun allen een tuchtmeester geweest ben; dat is, hen anders onderwezen en geleerd heb door mijne profeten.